Met zijn zesde boek oogstte de Britse schrijver Andrew Miller veel lof. Puur leverde hem zelfs de Costa Book of the Year Award op, na de Booker Prize de belangrijkste Britse boekenprijs. Het boek kan zich in stijl en onderwerp dan ook meten met de beste historische romans van schrijvers als Eco en Mantell. Miller neemt een historische gebeurtenis, de ruiming van de overvolle en stinkende begraafplaats Les Innocents, en maakt er een meeslepend verhaal van tegen de achtergrond van de op handen zijnde Franse Revolutie.
De jonge, ambitieuze en moderne ingenieur Jean-Baptiste Baratte wordt op Versailles ontboden. Hij krijgt van de minister de opdracht, het bevel om het terrein van de eeuwenoude begraafplaats Les Innocents te saneren. De kerk die er op staat moet met de grond gelijk worden gemaakt. Sinds enige jaren zijn de kerk en begraafplaats niet meer in gebruik. Honderdduizenden lichamen zijn er in de loop der tijd begraven, tot het op een dag teveel werd. De muren van een kelder waren ingestort onder druk van de grote hoeveelheid menselijke resten. Bovendien doordrenkt de geur van ontbindende lichamen de hele wijk: het eten smaakt niet meer, mensen stinken ernaar, de verzengende lucht hangt als mist tussen de huizen.
Voor Baratte is het aanvankelijk een optelsom, zoals hij die al zo vaak gemaakt heeft: zoveel oppervlakte, zoveel stenen, botten, daar zijn zoveel arbeiders voor nodig. Maar zijn optimisme moet al snel plaatsmaken voor realisme. De arbeiders die hij uit het noorden haalt, waar hij vandaan komt, laten op zich wachten. En de geur doortrekt ook zijn leven. Hij slaapt slecht en krijgt te maken met andere tegenslagen. In de kerk woont de oude priester Corbet, die zich niet lijkt te willen laten wegjagen. De organist Armand is hem beter gezind. Hoewel hij beseft dat hij zijn baan zal kwijtraken – hij speelde de laatste jaren Couperin voor de vleermuizen -, gelooft hij in de vooruitgang die de toekomst zal brengen. “Op de toekomst word je niet boos. Ook niet op de instrumenten van de toekomst.”
En dan is er ook nog de dochter van het gezin waar hij tijdelijk bij in woont. Ziguette, haar naam is zo mooi als haar betoverende uiterlijk. Maar ze blijkt krankzinnig te worden bij het idee dat de rustgevende plek waar ze dagelijks op uitkeek spoedig onherkenbaar zal zijn. Twee andere vrouwen, de prostituee Héloise en de 14-jarige dochter van de doodgraver brengen het hoofd van de mannen op hol.
Andrew Miller gebruikt prachtige beelden om de sfeer te schetsen van het Parijs aan de vooravond van de Revolutie. Want de begraafplaats is een metafoor voor het door het verleden verrotte systeem van de monarchie die ver van het volk af staat. Ook daar is een complete zuivering noodzakelijk, aangekondigd door de illustere dokter Guillotin – de naamgever van het ‘instrument’ van de toekomst – die de lijken op de begraafplaats komt onderzoeken.
De schrijver wisselt poëtische, beschouwende zinnen af met bijna kille beschrijvingen van de ruiming van de graven. Bijvoorbeeld over de opgraving van de botten: “Het laatste bazuingeschal! De eerder vertrokkenen, de gestorvenen, verzameld door bebaarde engelen die stenen pijpen roken.” Maar even daarvoor nog: “In de volgende kuil, precies midden op de begraafplaats, liggen de beenderen zo dik opgestapeld dat ze als bundels sprokkelhout naar boven kunnen worden doorgegeven.”
De kracht van deze roman ligt hem daarnaast in de veelzeggende afwisseling tussen schoonheid en verval, tussen puurheid en verdorvenheid. Maar ook in de constante wisselwerking tussen lotsbestemming en vrijheid, schuld en onschuld. De begraafplaats wordt ’s nachts afgesloten om te voorkomen dat de arbeiders er vandoor gaan, maar waar kunnen ze heen? En Jean-Baptiste heeft dan wel geen directe schuld aan het misdrijf dat halverwege gepleegd wordt – maar heeft hij niet ook misbruik gemaakt van de mensen om hem heen?